De grijze wolk

Hoe ik ook protesteer, mijn man staat er op de tas, die al klaar staat, mee te nemen. Hoewel ik me ook zorgen maak, steek ik mijn kop in het zand en verberg mijn jong veilig onder mijn boezem. Die is nog niet klaar om het daglicht te zien. Het is te vroeg, het is nog te klein. Veel te klein zelfs. Het loopt zelfs enkele weken achter in groei.

Dat is dan ook de reden dat we op zaterdagochtend op weg gaan naar het ziekenhuis voor een extra controle. Ik verwacht dat ik geadviseerd word strikte rust te nemen. Dat is ook nodig, want ik ben op. Alleen deze struisvogel moet blijven bewegen. Rust geeft haar koppie namelijk tijd om te Piekeren. En dan gaat ze beren zien op de weg, dan maakt ze van elke mug een olifant. Het is haar eerste jong, ze weet niet wat ze moet verwachten en dat maakt haar bang en rusteloos. Dus blijft ze rennen. Van hot naar her, van hier naar daar. Stilstaan is geen optie. Dus in het ziekenhuis blijven ook niet. Never, nooit, niet. Geen denken aan.

In het ziekenhuis ben ik vrijwel direct aan de beurt en wordt er voor de zoveelste keer een CTG-scan, een hartfilmpje gemaakt van mijn ongeboren baby. Ik zit in een kamer, zonder ramen en luister naar mijn man, die ratelt als een malloot. Niets voor hem, want hij is meer het zwijgzame type. Natuurlijk maakt hij zich ook zorgen, dus ik laat hem ratelen en probeer op de juiste momenten mijn hoofd te schudden, te knikken, te lachen of serieus te kijken. Volgens mij maakt het niet uit wat ik doe, wat wij doen, maar we houden onze wederzijdse charade in stand.

Na een half uur, komt de gynaecoloog de gegevens bekijken. De verpleegster geeft hem de uitdraai en stuurt hem met een knik naar buiten, loopt met hem mee en sluit de deur voor onze vragende gezichten. Veelbetekenend. Een minuut later komen ze weer binnen.

Mijn gynaecoloog is een klein, dik mannetje. Ik toren hoog boven hem uit. Stel je een Michelin-mannetje voor met rode wangen en een lach op zijn gezicht, die zo aanstekelijk is dat je zelf ook helemaal heppie-de-peppie wordt, dan heb je een beeld. Hij is in de zestig en verknocht aan en gemaakt voor zijn vak. Met zijn juiste timing van ernst en onuitputtelijke humor, met zijn rust, vriendelijkheid en bereidheid vragen te beantwoorden zonder op de klok te kijken, heeft hij mij helemaal voor zich in genomen. Geen moment heb ik me bij hem ongemakkelijk gevoeld.

Dus wanneer hij zegt dat het hem verstandig lijkt een keizersnede te laten doen, omdat de baby net wat te rustig is, schiet ik niet in paniek. Wat moet, dat moet. Maar wanneer ik akkoord ga, ben ik nog in de veronderstelling dat dit over een paar dagen gaat gebeuren. Echter, hij opent direct na mijn instemmende knik de dichte deur en dán begint het circus.

Een bed wordt de kamer binnen gereden. Drie verpleegsters volgen. Ik moet me uitkleden. Alles. Ook mijn ondergoed. Ik vervloek mezelf dat ik vandaag juist die ene foeilelijke witte zwangerschapsonderbroek draag, die helemaal verkleurd is, doordat deze in de verkeerde was is gekomen. Ze zullen wel denken. Ik overweeg nog even om dat uit te leggen, maar laat het vervolgens maar zitten. Het heeft tóch geen zin.

Met het schaamrood op mijn wangen spreid ik mijn armen en neem de operatiejas in ontvangst. Me bewust van mijn blote kont aan de achterkant, neem ik snel plaats op het bed. Terwijl de ene verpleegster een vragenlijstje op me afvuurt en driftig krabbelt op allerlei formulieren, ontsmet de andere de binnenkant van mijn arm en prikt voor bloed. Weer een andere probeert een ader te vinden op mijn hand of pols voor een infuus. Hoewel mijn hartslag op hol geslagen is, schijnt dat lastig te zijn. Ze prikken mis, keer op keer. Het duurt schijnbaar te lang, dus het bed wordt in beweging gezet, de kamer uit, de lift in. Daar wordt nog een poging gedaan om een infuus te zetten. Dat lukt, maar op een plek, boven mijn wijsvinger, die irritant zeer doet. Als een bijensteek die zeurt om aandacht.

De liftdeuren zoeven open, ik word de OK in geraced, waar al een heel team klaar staat. Ik moet op een ander bed gaan zitten. Daar wordt mij verzocht om mijn rug te krommen voor de ruggenprik.

Nu moet je weten dat ik een grote fout heb gemaakt terwijl ik zwanger was. Ik wilde namelijk alles weten. Wat er kon gebeuren en hoe dat dan ging. Dus ik googelde me suf, zocht YouTube-filmpjes op. Ik wilde voorbereid zijn. Zo kwam ik ook een filmpje tegen over de ruggenprik. Ontzet en kotsmisselijk heb ik gekeken naar een filmpje, waarin een tien centimeter lange naald een rug in gaat. Je rug hé, waar al je zenuwen zitten, die ervoor zorgen dat je kan lopen, dansen, springen. Daar word ik, zacht gezegd, wat onrustig van.

Ik moet verder buigen. Maar dat kan ik niet. Mijn fysiek is wat apart. Als ik zit, dan raken mijn onderste ribben, mijn heupbotten. Daardoor kán mijn buik niet groeien in de breedte, alleen maar naar voren. Ik ben bijna achtendertig weken zwanger, heb een buik van vanjewelste, die alleen maar naar voren kan uitwijken. Rug bollen, buigen? Hoe?

Uiteindelijk gaat de naald erin. Eerst een verdovingsprikje, dan de echte ruggenprik. Het valt me mee. Ik voel de naald, maar de pijn is verwaarloosbaar. Ik ga liggen. En ineens besta ik alleen nog maar uit hoofd en schouders. De rest is er niet meer…

Er wordt een doek opgetrokken tussen mijn hoofd en mijn buik. Tot mijn grote spijt mag ik niet meekijken. Ook niet via een spiegel. Mijn herhaalde verzoek daarom wordt lachend weggewuifd. Dat lijkt ze niet zo’n goed plan. Ik moet wel wakker blijven natuurlijk, knipogen ze naar me. Ik sputter dat ik niet bang ben voor een beetje bloed, dat ik dit soort dingen hartstikke interessant vind, een unieke kans zelfs, wanneer maak je dat nou mee in het echt, bij je eigen baby nog wel! Ik geef toe dat het enige wat me zenuwachtig maakt naalden zijn, maar die hebben we tenslotte al gehad, niet? Het mag niet baten. Ze zijn niet te vermurwen.

Mijn gynaecoloog is inmiddels ook gearriveerd, een groen Michelin-mannetje nu, maar met dezelfde lachogen. De brede grijns kan ik niet meer zien, die zit verstopt achter het mondkapje. Het bed wordt speciaal voor hem een paar standjes naar beneden gelaten. Hij moet er tenslotte wel fatsoenlijk bij kunnen. De rest van het team torent boven het bed uit en moet ongetwijfeld een chronische hernia oplopen van die ongemakkelijke houding.

Hij gaat aan de slag, onderwijl grappend en grollend met de rest van zijn team en met ons. Mijn man staat achter me en aait mijn hoofd. Hij heeft het moeilijk, kan ik zien in zijn ogen. Ik wil zijn hand vastpakken, maar mijn handen zitten vast. De linker vastgerold in het operatielaken, de rechter op een soort drager naast de tafel met het infuus.

Je zal maar lijdzaam moeten toekijken, terwijl je vrouw half doormidden wordt gesneden. En beseffen dat dit moet gebeuren, met spoed, omdat er iets helemaal mis is. Dat besef begint nu ook bij mij binnen te sijpelen. Tot nog toe gebeurde er zoveel met en om mij, dat ik geen tijd had om er bij stil te staan. Nu lig ik stil, hulpeloos, niet meer in staat om mijn ongeboren kind een veilige plek in mijn buik te bieden. Ik heb het stokje overgedragen. De verantwoordelijkheid ligt nu in andermans handen. Zowel het leven van mijn kind als dat van mijzelf.

Het gevoel van niet-voelen is bizar. Ik voel namelijk wel wat. Als ze aan mijn buik trekken, duwen, snijden voel ik dat wel, doordat de beweging doorrimpelt naar mijn bovenlichaam. Doordat mijn schouders en borst bewegen, besef ik wat ze aan het doen zijn.

Plots roept de gynaecoloog uit: ‘Oeps! Dat was het staartje!’ Mijn man, in zijn bloednerveuze en overbezorgde staat, begrijpt het helemaal verkeerd en roept uiterst verschrikt: ‘Is het dan een jongetje!!?? Hij trekt helemaal wit weg en moet zich vastklampen aan de operatietafel. Een jongetje zonder staartje is natuurlijk ook niet niks.

De operatie moet tijdelijk even stilgelegd worden, want het operatieteam komt niet meer bij van het lachen. Tranen biggelen over hun wangen en de gynaecoloog stelt mijn man tussen het hinniken door gerust. Het ging om het vogelstaartje van mijn tatoeage op mijn onderbuik en ook dat was een grapje. De kolibrie heeft zijn staartje nog, en of het om een jongetje of een meisje gaat, houdt hij nog even geheim. Zoals afgesproken toch? Zover is hij nog niet.

Na wat een eeuwigheid lijkt, maar wat in werkelijkheid, geteld vanaf het moment dat we de CTG-kamer uitrijden, maar een half uur geduurd heeft, is daar dan ons meisje. Ze wordt heel even naast mijn hoofd gelegd, meer dan een paar seconden is het niet en dan wordt ze meegenomen. Ze wordt schoongemaakt en nagekeken. Niets om je zorgen over te maken, stellen ze ons gerust. Mehoela. Mijn man en ik kijken elkaar aan en voelen elkaars angst. Het team babbelt en kletst, probeert ons af te leiden, terwijl ze me weer netjes dichtnaaien. Ik luister niet meer, reageer niet meer en kijk constant naar de deur waarachter onze dochter is verdwenen.

Ik lig al lang en breed op de zaal, als dan eindelijk het plexiglazen karretje aangereden wordt met onze dochter. ‘Het gaat goed met haar, ze hebben haar wel even moeten helpen, maar nu gaat het goed,’ zegt de verpleegster. Hoezo, moeten helpen? Wat houdt dat in, wat betekent dat?

De vragen stormen door mijn hoofd, maar het verlangen om mijn dochter vast te houden is te groot, dus ik slik de vragen in en barst in tranen uit wanneer ze dan eindelijk in mijn armen ligt. Ieniemienie klein, haar torso kleiner dan mijn hand. Stil kijken mijn man en ik naar onze dochter. We wisselen onze gevoelens, onze angst en onze opluchting uit met onze ogen. Onze handen vinden elkaar. Woorden zijn niet nodig.

Lang duurt die stilte niet. Ze moet drinken, aan de borst. Hoe sneller hoe beter. Een verpleegster helpt me bij mijn onhandige pogingen om haar aan de borst te leggen. Hoewel het gevoel van haar huid, haar handjes, haar mond op mijn borst onvergelijkbaar is, heeft ze nog weinig zin om te drinken. Ze valt vrijwel direct in slaap.

De twee dagen daarna is dit een constante herhaling. Ze drinkt telkens misschien een paar druppeltjes en valt dan in slaap. Het enige wat verandert is dat ze steeds minder vaak wakker wordt en steeds slapper en bleker wordt. De frustratie bij mij en bij het verplegend personeel wordt steeds groter. Mijn wanhoop ook. Het onvermogen mijn kind te kunnen voeden, voel ik als een persoonlijk falen. Ik volg de instructies van het personeel, ik geloof hun overtuiging dat borstvoeding écht het beste is en dat het soms even duurt. Geduld is in deze een schone zaak. Het is mijn eerste kind, ik ben een groentje, dus ik luister naar de mensen die dit dagelijks doen. Hoewel mijn instinct roept en steeds harder schreeuwt dat dit niet goed gaat. Jaloers kijk ik naar het gulzige drinken van de andere baby’s op de zaal.

De bom barst, wanneer er op een gegeven moment twee verpleegsters en een verpleger rond mijn bed staan om me te helpen borstvoeding te geven. Ze trekken en duwen aan mijn borsten, leggen onze dochter in verschillende standen aan en moedigen me aan. Soms heel lief, soms knorrig. Good Cop, Bad Cop, maar dan anders.

In tranen kijk ik mijn man aan en besef dan direct dat hij op het punt staat om om zich heen te gaan slaan. Hij kan dit getrek en geduw aan mij en zijn dochter niet langer meer aanzien. Hij heeft een lang lontje, maar juist op dit moment zie ik dat het lontje op is.

Ik waarschuw hem, maar ook de verpleging zachtjes, maar daardoor juist o zo duidelijk. Ze moeten opdonderen, allemaal. Ik moet met mijn man praten. Lang hebben we niet nodig. We zijn het eens. Ons gevoel zegt dat er iets niet klopt. Dus we eisen dat de kinderarts komt kijken. Nu, meteen, gelijk.

Onze hervonden vastberadenheid is onmiskenbaar, dus de kinderarts wordt gehaald. De kinderarts onderzoekt onze dochter, schiet vuur met zijn ogen naar het verplegend personeel en beaamt dat dit niet goed gaat zo. Ze moet naar boven, naar de bewaakte kinderafdeling en direct aan de sonde-voeding. Hij neemt haar gelijk mee. Wij volgen in zijn kielzog.

Daar blijft ze tien dagen. Ik mag ook blijven. Het gaat niet zo goed met me. Ik doe geen oog dicht op de drukke kraamafdeling en herstel niet zo snel als zou moeten van mijn keizersnede. Tien dagen sjok ik heen en weer van de zaal naar de kinderafdeling. Ik leer de elektrische kolf kennen. Elke drie uur voed ik mijn dochter met een flesje en ga vervolgens kolven. Een soort zuignapje wordt op mijn tepel gezet en vervolgens zuigt de machine mijn melk uit mijn borst. Het geluid dat daarbij hoort. Als ik er nog aan denk. De melkmachines op een boerderij maken minder geluid. Maar, borstvoeding is het allerbeste, ze wil niet drinken uit mijn borst, dus er is geen alternatief. Ik onderga deze vernederende bezigheid acht keer per etmaal. Inmiddels geef ik zelf genoeg melk, maar eerst werd ze ook nog bij gevoed met kunstmelk.

Ik zit afwisselend bij het bedje van mijn dochter, of lig op mijn bed op zaal, te kijken naar de televisie die boven mijn bed hangt, met daarop de camera-beelden van mijn dochter. Tien verschrikkelijke, tergend lange dagen. Wanneer ik dan uiteindelijk met mijn dochter het ziekenhuis uit stap, de regen in, kijk ik naar de grijze wolken in de lucht. Toepasselijk vind ik. De zoveel bezongen roze wolk, was er niet voor mij. Dan kijk ik naar het roze gezichtje van mijn dochter en corrigeer mezelf.

Die roze wolk is er wel degelijk.

Spread the love

Geef een antwoord

Specify Google Client ID and Secret in the Super Socializer > Social Login section in the admin panel for Google Login to work

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.