Ik word wakker en staar blind in het donker. Het is stil, onze dochter is uit logeren, mijn knuffelbeer ronkt geruststellend naast me. Ik heb geen idee waar ik wakker van ben geworden. Ik luister naar de geluiden buiten, doezel weer weg en word weer wakker. Ik moet plassen. Ik zwaai mijn benen het bed uit en probeer mijn logge lichaam overeind te krijgen. De laatste maanden ben ik wel vijfentwintig kilo aangekomen. Ik vraag me af of dat ooit nog weer goed komt. Het hindert me in alles, belemmert mijn bewegingsvrijheid. Daar moet ik straks toch echt iets aan gaan doen.
Ik geef een zetje met mijn armen op de matras en duw mijn lichaam op mijn benen. Ik waggel in het pikkedonker richting de deur. Ik tast met mijn handen naar de deurknop. Volgens mij moet ik er al bijna zijn. Ik voel de stof van het wandkleed en weet nu dat ik nog ruim een meter naar links moet. Wanneer ik de deur gevonden heb, steek ik over naar de badkamer. De luxe van een toilet boven, wordt door mij tien keer zoveel gewaardeerd nu ik zo’n plofkip ben geworden. Ik ga zitten en laat mijn buik huilen. Ik suf weer een beetje weg. Na een poosje gaan er alarmbelletjes rinkelen. Het blijft maar druppelen. Er komt geen einde aan! Het duurt even, maar dan dringt het tot mijn benevelde brein door…
Ik ben nog niet helemaal zeker, wil geen slapende honden wakker maken en heb dorst, dus besluit eerst beneden eens wat te gaan drinken. Die trappen op en af lopen, zullen de doorslag geven. Ik schommel voorzichtig de trap af, schenk mezelf wat druivensap in en ga zitten. Na het derde (!) glas besluit ik weer naar boven te gaan. Ja hoor! Nu weet ik het zeker! Het is zover.
Ik maak mijn man wakker. Dat gaat niet zonder slag of stoot, maar als hij eenmaal begrijpt wat er aan de hand is, raakt hij volledig in paniek. Hij rent als een dolle de trap op en af, graait allerlei spullen bij elkaar, zit te zoeken in zijn telefoon en probeert ondertussen zijn kleren aan te trekken. Ik geniet met volle teugen van dit zeldzame schouwspel en wacht geduldig tot hij paniekerig bij me komt staan. Hij kijkt me hulpeloos aan en vraagt wat we nu moeten. Wanneer ik hem heb duidelijk gemaakt, dat alles al klaarligt en we eerst maar eens moeten bellen, kalmeert hij uiteindelijk een beetje.
We zitten naast elkaar op het bed en ik pleeg het telefoontje. Onder het telefoontje voel ik de eerste pijnscheuten door mijn buik trekken. Verrast val ik stil. Dit gevoel is nieuw voor me. Anders dan anders. Wanneer alles is doorgesproken stappen we in de auto. Ik maan onderweg mijn man tot rust, die paar minuten meer of minder maakt niets uit, maar ondertussen krimp ik inmiddels elke paar minuten in elkaar. Ook bij mij begint de spanning te borrelen. Onwetend wat me te wachten staat, bang gemaakt door alle horrorverhalen. Bij de geboorte van ons eerste kind heb ik niets van dit alles meegemaakt.
We stappen het grote gebouw in en melden ons bij de balie. De baliemedewerkster vertelt me dat er op ons gewacht wordt. We kunnen doorlopen naar de lift. Om de dertig meter moet ik stoppen en hap ik naar adem. Als de ergste pijn is weggezakt, beginnen we aan de volgende meters. Mijn man staat er dan hulpeloos bij, klopt me goedmoedig op de rug en knikt en lacht wat beschaamd naar de mensen in de gang. Als ik op het knopje druk van de lift, krijg ik paniekerige visioenen van spontane waterlozingen door de druk, maar dat valt gelukkig mee. Wanneer de liftdeuren open kreunen, staat er al een verpleegster op ons te wachten. Ze bekijkt de situatie en kijkt mijn man misprijzend aan. ‘U had toch op zijn minst een rolstoel voor haar kunnen pakken!’ Mijn man sputtert wat, kleurt tot diep in zijn nek en doet er het zwijgen toe. Arme man… Dat ik die rolstoel eerder weigerde zegt de schat niet.
Na wat onderzoekjes zijn we dan weer alleen op de kamer. Het kan nog wel even duren hebben we begrepen. We kijken in elkaars ogen, lezen elkaars gedachten en glimlachen onzeker. Om de paar minuten verdwijnt hij uit mijn gezichtsveld en komt weer als een visioen tevoorschijn.
Zoals jullie al hebben kunnen lezen, de eerste keer heb ik niets van dit alles meegemaakt. Toen ben ik half doormidden gesneden. Toch een bizar idee. Dat ze dan de huid, de buikwand, van alles doorsnijden en dat het dan uiteindelijk weer goedkomt. Hoe het nu goed moet komen, weet ik nu eigenlijk ook niet en ik probeer er maar zo min mogelijk aan te denken.
Mijn man heeft inmiddels vriendjes gemaakt met het verplegend personeel en praat honderduit. De kirrende lachsalvo’s klinken door de kamer en irriteren me mateloos. Ik lig in mijn bed stil de pijn te verbijten en probeer het geklets te negeren. Het is inmiddels ochtend en mijn man wordt voorzien van ontbijt. De verpleegsters vinden mijn man kennelijk uiterst vermakelijk en charmant en voorzien hem van het ene na het andere dienblad met lekkers. Ook ik krijg wat aangeboden, maar om de één of andere reden heb ik geen trek.
Sterker nog, ik kots mijn complete maaginhoud over het bed en de grond. De verpleegsters vallen ineens stil en kijken met afgrijzen naar wat ik eruit spuug. Ze verbleken en rennen naar mijn bed, drukken op allerlei knopjes en weten niet hoe ze het hebben. Alles is rood. De witte lakens, de witte grond, alles bloedrood. Brengt in ieder geval wat kleur in deze omgeving, denk ik nog. Ik probeer ze gerust te stellen, maar dat gaat wat moeilijk, tussen de weeën en het kotsen door, maar uiteindelijk weet ik het woord “druivensap” eruit te persen. De opluchting gaat letterlijk als een zucht door de kamer en de alarmbelletjes worden uitgezet. Over tot de orde van de dag. Nog een boterham meneer?!
Af en toe worden we opgeschrikt door de oerkreten die uit de kamers om ons heen komen. We kijken elkaar dan verschrikt aan en denken synchroon aan wat er komen gaat. Het schiet nog niet erg op en de gynaecoloog komt een kijkje nemen. Ik mag wat pijnstilling via een infuus, zegt hij. Is nieuw. Kan ik zelf regelen. Met een knopje in de hand. Triomfantelijk kijkt hij me aan. ‘Is dat niet fantastisch!’ jubelt hij. Hij kijkt me stralend aan en verwacht schijnbaar een antwoord. ‘Fantastisch,’ mompel ik, me afvragend of hij niet goed wijs is. Ik krijg een infuus en een pompje in mijn hand. Ik begin gelijk te drukken. Het helpt alleen niet veel. Ik kan drukken tot ik een ons weeg, maar het doet helemaal niets.
Na een kwartier bekijkt mijn man het infuus en het slangetje eens wat beter. Hij roept een zuster en vraagt, zich verontschuldigend voor zijn bemoeienis, of dat klepje op de slang niet opengedraaid moet worden. Dat klopt. Het klepje wordt opengedraaid en ik ben direct zo high als een kite. Toch handig, zo’n storingsmonteur.
Mijn man wordt naast mijn bed gepositioneerd en moet in de gaten houden of ik nog wel ademhaal. ‘Soms vergeten ze dat,’ zegt ze geruststellend. Ontzet kijk ik haar aan. Ze glimlacht lief. Mijn man is gelijk helemaal bij de les en houdt me als een havik in de gaten. Om de drie seconden geeft hij mij een por. Wanneer ik hem na de zoveelste por compleet in elkaar kan timmeren, blaf ik hem toe dat hij maar een sigaretje moet roken. Opgesodemieterd!
Hij is de deur nog niet uit of ik word verplaatst naar een andere kamer. Vanwege de hartbewaking, zegt de verpleegster geruststellend. Allemaal enorm interessant en zo, maar dat voegt nou niet echt toe aan mijn algehele gevoel van welbevinden. Zo’n vijf minuten later komt mijn man lijkbleek de kamer binnen struikelen. Het lijkt alsof hij terplekke aan een hartaanval gaat bezwijken. Hij zakt op een stoel en legt zijn hoofd in zijn trillende handen. Met piepende en schorre stem komt uiteindelijk het hoge woord eruit; de verkeerde kamer.
Hij was weer naar boven gekomen, wist niet dat ik verplaatst was en was dus mijn oude kamer binnen gekomen. Daar was inmiddels een andere bevalling in volle gang bezig. Hij had een perfect uitzicht op het hele gebeuren en had pas na een aantal seconden door dat die krijsende vrouw, zijn vrouw niet was. Zodra de zusters en de verloskundige zijn bijgekomen van de slappe lach en mijn man enigszins bekomen is van de schrik, gaan we nu écht aan het werk, volgens de verloskundige. Hoezo, écht aan te werk!? Hoe moet ik dat zien, dat het tot nog toe een peulenschil was?!
Geïrriteerd zet ik mijn voeten in de stijgbeugels. Mijn man besluit dat dit het beste moment is om de camera erbij te pakken. Ik open mijn mond om hem uit te kafferen, maar realiseer me dan ineens weer dat we dat hadden afgesproken. Bij de keizersnede mocht ik niet meekijken en dat vind ik tot op de dag van vandaag jammer. Nu hadden we afgesproken dat hij de daadwerkelijke bevalling zou filmen, zodat ik dat later, wanneer ik er aan toe was, ook eens van de andere kant kon bekijken. Ik sluit mijn mond en laat me meegolven met de stroming.
Wanneer na bijna twintig uur de tijd stil staat, kijken we naar dat prachtige, slijmerige, bloederige hoopje mens op mijn borst en weet ik met volle overtuiging te zeggen, dat een échte bevalling, voor mij in ieder geval, de voorkeur geniet. Dit te voelen, direct dat warme lichaampje op mijn borst, die kleine vingertjes die mijn huid voelen voor de eerste keer, het mondje wat al zoekt naar mijn borst. Dit, gelijk, direct, je baby tegen je aan… Nergens mee te vergelijken.
Verbijsterd kijken we naar ons maaksel en hebben geen woorden. Tot mijn man na ongeveer twintig minuten vraagt: ‘Maar wat is het eigenlijk? Een jongetje of een meisje?’ Ook ik realiseer me ineens dat ik geen flauw benul heb en kijk eens voorzichtig onder het dekentje.
Een zoon. Ons gezin compleet.