Bloednerveus dribbel ik de keuken op en neer, me bewust van zijn aanwezigheid in de kamer ernaast. Ik trek de koelkast open en speur naar iets eetbaars, iets waarmee ik een fatsoenlijk ontbijt op tafel kan zetten. Hier had ik namelijk helemáál geen rekening mee gehouden. De bedoeling was vandaag op mijn gemakje de boodschapjes te halen, na een uitgebreide pyjamadag.
Pijnlijk bewust van de slaapkreukels in mijn gezicht, mijn opgezette dopogen die getuigen van een nacht doorzakken en de geur van bier en sigaretten die me aan me vast zijn blijven plakken vanuit het café en me vergezellen bij elke stap, haal ik berustend mijn schouders op. Te laat voor schone schijn.
Het zal vast heel romantisch bedoeld zijn, om na zijn nachtdienst, een uur te jakkeren naar the middle of nowhere om mij te verrassen met zijn impulsieve bezoekje, maar wat mij betreft had hij dat beter kunnen laten. In eerste instantie had ik het bescheiden deurbelletje genegeerd, had me verstopt onder de dekens en was weer dankbaar verdronken in het niets van de slaap. Toen vervolgens mijn telefoon met een wolvengeluid een SMS-je aankondigde en vijf minuten later heel bescheiden, dat wel, weer op de deurbel werd gedrukt, ging ik vloekend overeind zitten. Er zou toch niets aan de hand zijn?! Ik luister naar de geluiden van buiten, besnuffel de lucht naar brandlucht, je weet het tenslotte maar nooit, maar hoor en ruik niets zorgwekkends. Weer huilt de wolf. Ik kijk op de wekker. Kwart over zeven. Verdomme! Welke malloot staat er nou op zaterdagochtend zo vroeg voor mijn deur! Dat kan nooit goed zijn.
Struikelend over mijn vannacht haastig uitgetrokken kleding die her en der over mijn kamer verspreid liggen, bereik ik de deur. Voorzichtig kijk ik om het hoekje de gang in, richting de voordeur, dankgebedjes schietend dat ik die onlangs heb voorzien van ondoorzichtig plakplastic. Alleen dat werkt wel beide kanten op, realiseer ik me nu. Ik ontwaar alleen een grote gestalte voor mijn deur.
Ik aarzel, loop terug naar mijn bed, pak de telefoon en lees de SMS-jes. Fuck, fuck, fuck! Híj staat voor de deur! Besluiteloos sta ik te staren naar zijn SMS-je: ‘Ik ben het. Verrassing!’
Dan hoor ik de bovenburen in beweging komen. Shit! Straks alle buren ook nog wakker. Ik haast me de gang in en schuif snel de sloten weg en draai de deur van het slot. Ik zwaai de deur open en staar wezenloos naar de in leer verpakte motorduivel die voor de deur staat. Ik kan er niets aan doen, maar ik krijg knikkende knietjes en pers er dommig een lachje uit. Achter hem zie ik het gordijntje voor de voordeur van de buren naast me, opzij wapperen en ik vang een glimp op van het boze oog van mijn buurman. Haastig trek ik de idioot naar binnen, die de komende week zal zorgen voor de broodnodige roddels en sluit de deur. Daar staan we dan een volle minuut achterlijk naar elkaar te grijnzen, voordat ik hem met een blaf de woonkamer in stuur en aankondig eerst maar eens koffie te gaan zetten.
Opgelucht constateer ik dat er nog welgeteld drie plakjes brood liggen. Ik bekijk de datum op het halve pak melk dat er staat: van vandaag, dus moet kunnen. Ik snuffel voor de zekerheid aan het pak, schenk een half glaasje in en neem een slokje. Prima, niks mis mee. Nu het beleg. Ik heb alleen kersenjam. Ik smeer de boterhammen gewoon alvast en zet het straks als een fait accompli voor hem neer. Ik bekijk het dienblad: het is nog een beetje kaal. Ik schil een appel in partjes, leg dat een beetje leuk op een schaaltje en zet het erbij. En dan natuurlijk de koffie. Ik schep de koffie in het filter en weet halverwege niet meer waar ik was. Ik giet de koffie weer terug en begin opnieuw.
Terwijl de koffie druppelt, spiek ik om het hoekje. Hij zit relaxed op de bank, zijn lange benen in een rare hoek, doordat mijn bank is doorgezakt, maar toch op de één of andere manier compleet op zijn gemak. Hij zit met iets kleins in zijn handen te pielen en lijkt zich niet bewust van mijn nerveuze gehannes in de keuken.
Na wat voor mijn gevoel uren duurt, is de koffie klaar en begeef ik mij, zo charmant als dat kan, in mijn longshirt, geitenwollen sokken en Piekhaar, met het dienblad naar de woonkamer. Hij glimlacht naar me op een verlegen, onwennige manier. Dat zorgt ervoor dat mijn maag zich omkeert en mijn darmen spastisch samentrekken. (Oké, goed dan: de eerste vlinders laten zich voelen. Maar ik ben nog in ontkenning.)
Ik zet het dienblad op mijn salonkist en ga er naast zitten. Om vervolgens gillend tegen het plafond te springen en jankend rond te dansen. Een scherpe pijn drilt zich een weg door mijn rechterbil. Verbijsterd staren hij en ik naar het ding wat in mijn bil steekt.
Het dingetje waar hij net mee zat te pielen, bleek de drie centimeter lange spijker met viltje te zijn, die onder de poot van het bijzetkastje hoort te zitten, om de grond te beschermen tegen krassen. Deze was er onlangs op de één of andere manier af gewiebeld en had ik in een schaaltje op tafel gelegd. En daar had hij dus mee zitten hannesen en deze had hij gedachteloos weer op tafel gelegd, met de spijker omhoog, toen ik binnenkwam met het dienblad. De spijker zit vast in het bot van mijn kont en pas na minutenlang gênant gewrik en gewiebel lukt het hem om de spijker er uit te trekken.
Het ergste is dat, vanaf het moment dat hij ziet wat er in mijn kont steekt, hij dubbel ligt van het lachen. Hij komt gewoon niet meer bij. De tranen biggelen hem over de wangen en keer op keer opnieuw moet hij zijn pogingen staken om die spijker uit mijn bil te halen, omdat hij het niet meer heeft. Zelfs als de klus geklaard is, blijft hij nog een eeuwigheid nahikken.
Terwijl ik dit allemaal aanzie en onderga, gaat er een shitload aan gevoelens door mij heen, van schaamte, van boosheid, van frustratie, van pijn, maar dan ineens, als door de spreekwoordelijke bliksemschicht of door Cupido’s pijl getroffen, ben ik verkocht, reddeloos verloren, tot over mijn oren verliefd. Het demonstratief herhaaldelijk doortrekken van de wc van de bovenbuurvrouw en het daarbij behorende gegorgel helpt geen ene sodemieter. Het kwaad is geschied.